Relaas van een straathoekwerker…

...

Straathoekwerkers, ze worden vaak de voelsprieten van de stad genoemd. Dagelijks trekken ze naar straten, pleintjes, cafés & waar mensen zich bevinden. Ze ervaren en voelen wat er leeft in de stad. Ze zijn een aanspreekpunt voor iedereen, maar vooral voor mensen die door de mazen van het maatschappelijk vangnet dreigen te glippen. Met dit persoonlijk verhaal van een van onze straathoekwerkers nemen we je even mee, schetsen we een van de vele situaties waarmee onze straathoekwerkers geconfronteerd worden. Een wereld waarin wordt meegeleefd met elk succes en met elke tegenslag. Een wereld waarin je het als werker soms ook niet allemaal weet en meer dan eens Kafka tegenkomt.

De laatste woorden die Costel* en ik elkaar toeriepen waren niet hartelijk. Daar heb ik nu spijt van. Ik herinner mij die dag nog goed. We hadden afgesproken op de gebruikelijke plaats om samen naar het OCMW te gaan. Daar hadden we de voorbije jaren elkaar al zo vaak getroffen. Ideaal om een administratieve démarche voor te bereiden. Vandaag wist hij niet meer waar die plek zich bevond. Het was niet de eerste keer dat dit voorviel. Een bestendig dieet van alcohol en miserie had zijn denkvermogen gradueel in een steeds dichter wordende mist gehuld. De nachten op de koude Brusselse straten brachten meer en meer fysieke en mentale problemen met zich mee. De laatste maanden waren er regelmatig momenten dat hij de weg in zijn hoofd helemaal kwijt was. Vandaag was er zo één. Na een kwartier wachten belde ik hem op. Ik hoorde hoe Costel aan de andere kant van de lijn me paniekerig toeschreeuwde. Hij wist niet waar hij was, noch waar hij naartoe moest. Ik vroeg hem de omgeving te omschrijven zodat ik hem kon vinden. Na wat zoeken, trof ik hem gedesoriënteerd en zwetend op een bankje. Zijn gezicht was rood aangelopen en ik zag dat hij de tranen nabij was. Ik probeerde hem te kalmeren door hem half grappend te complimenteren met de manier waarop hij zijn omgeving omschreef. Hij keek me aan met een lege blik. Mijn halfbakken poging tot humor ontging hem totaal. Dit was symptomatisch voor onze communicatie de laatste maanden. Hij begreep het niet meer. En alles wat hij niet vatte, maakte hem boos en bang. Mijn verschijning was sluipend gedegradeerd tot een randfiguur die de angst probeerde weg te halen, maar te veel terrein had verloren.

Ik gaf Costel een paar minuten om bij te komen en zette nog eens uiteen wat het plan was: we gingen samen naar het OCMW de laatste papieren binnenbrengen om zijn bril aan te vragen. De mist bevond zich namelijk voor én achter zijn ogen. Hij knikte stellig, fier dat hij het nog wist. De ervaringen die Costel had met het OCMW lieten bij hem een sterke indruk na. Hij was al een tijdje bezig met de aanvraag, die aanvankelijk simpel leek, maar op den duur omsloeg in een ware calvarietocht. Elke keer dat Costel naar het OCMW ging om het “laatste” document voor de aanvraag binnen te brengen, bleek er altijd wel nog iets niet in orde. Dit proces was al een tijdje bezig en het viel hem zwaar. Hij begreep er almaar minder van. Zijn ogen gingen snel achteruit en hij kreeg niet uitgelegd dat er snel een oplossing nodig was. De bureaucratische logica die hem elke keer door het OCMW als vanzelfsprekend voor de voeten werd geworpen, vatte hij niet. De aanvraag voor de bril was de kwelduivel die hem dieper en dieper deed wegzinken.

Vandaag zou hier een einde aan komen. Toen Costel me een tijd geleden aansprak om hem te helpen met zijn aanvraag belde ik een paar keer naar het OCMW om te vragen wat er nog nodig was. De enige manier om vooruitgang te boeken lag toen in de acceptatie van deze bureaucratische logica. Er zat niets anders op dan de lijst met voorwaarden strikt af te werken. Veel tijd voor uitleg was er niet, we moesten voortmaken, want elk document dat we binnen brachten had een houdbaarheidsdatum. De OCMW-aanpak besmette mijn contact met Costel. Dit zou me nog zuur opbreken. Vandaag was het lijstje afgewerkt en kondigde ons laatste bezoek aan, onze laatste keer in die wachtzaal. Eindelijk!

Toen we aankwamen vonden we de wachtzaal van het OCMW in de lijn van de verwachtingen: overvol en zuurstofarm. Nu kon het spel beginnen: in de rij staan, dan de medische kaart en identiteitskaart laten zien, dan een nummertje krijgen en wachten. Dit waren we ondertussen al gewoon. Ik begeleidde Costel naar zijn stoel en probeerde hem nog eens uit te leggen dat we nu moesten wachten. Na drie kwartier leek de verlossing nabij en mochten we plaatsnemen in het bureau van de OCMW-medewerker die Costel uit zijn lijden kon verlossen. Costel had me ervoor in de wachtzaal een hele hoop papieren toegestopt. Daar had ik de documenten die nodig waren uitgefilterd en klaargemaakt. Opgelucht gaf ik ze af. We keken allebei nauwgezet naar de reactie van de OCMW-medewerker tegenover ons. Initieel was haar reactie positief. Ze glimlachte en bracht de gegevens van Costel in. Ik keek naar Costel en knikte. Hij toonde mij zijn diep gerimpelde glimlach. Het was al een tijd geleden dat ik hem zo nog had gezien. Opeens stokte de adem van de persoon tegenover mij. Ze keek naar mij en zei dat er een probleem was. Blijkbaar had Costel drie jaar geleden al eens een bril aangevraagd aan het OCMW. Ik kwam uit de lucht gevallen. Costel aanvankelijk ook, maar toen herinnerde hij zich dat zijn oude bril gestolen was. De OCMW-medewerkster vroeg of Costel toen een officiële verklaring aflegde om de diefstal te melden. En of hij dat papier nog had? Ik keek naar Costel en wist het antwoord al nog voor ik de boodschap voor hem vertaalde. Tien minuten later stonden we onverrichter zake terug op straat. De OCMW-medewerkster had uitgelegd dat een uitzondering moest worden goedgekeurd door het OCMW. Dit zou zodanig lang op zich laten wachten, dat alle doktersattesten en offertes zouden verlopen en opnieuw aangevraagd moesten worden.

Costel stond helemaal terug aan het begin. Alle voorgaande stappen bleken zinloos. De woede en verwarring brandden in zijn ogen. Hij nam mijn beeld in zich op. Ik voelde zijn wantrouwen en paranoia groeien. We kenden elkaar al twee jaar, maar hij leek zijn beeld van mij bij te stellen. Hij begon mij met zijn problemen te vereenzelvigen. Hij begon te praten en te roepen. Iedereen was tegen hem. Ook ik. We speelden allemaal onder hetzelfde hoedje. We waren alleen maar uit om eigen profijt uit zijn miserie te halen. Ik probeerde hem nog moed in te spreken. Ik probeerde nog te vertellen dat het maar papieren waren. Dat we opnieuw zouden beginnen en dat het wel goed zou komen. Het mocht niet meer baten. Hij riep, vloekte en wandelde de andere richting op. Het laatste wat ik hoorde was dat ik hem niet achterna moest komen. Dat ik geen moeite meer moest doen. Een kleine maand later, de dag na mijn verlof, kreeg ik telefoon van een collega straathoekwerker dat Costel de week ervoor in het ziekenhuis was opgenomen en was overleden. Hij had het leven, en de strijd die hij ervoor moest leveren, opgegeven. Hij had zich na onze laatste ontmoeting helemaal laten gaan. Hij had de alcohol zijn werk laten doen om zo in slaap te vallen en nooit meer op de koude beton wakker te moeten worden.

*Costel is een fictieve naam.

Elke keer dat Costel naar het OCMW ging om het “laatste” document voor de aanvraag binnen te brengen, bleek er altijd wel nog iets niet in orde. Dit proces was al een tijdje bezig en het viel hem zwaar.