Het is vrijdagvoormiddag en ik zit op café. I. hangt rond en verveelt zich. Ik krijg een stuk zure sliert aangeboden. Ze vraagt mij welke Franse liedjes ik ken … J’aime la vie en ne me quitte pas kent ze niet. Zodra ik de kans zie, buig ik mij weer over mijn papieren waarop ik tevergeefs heb geprobeerd een overzicht te krijgen over wat ik en wat de wijk, het voorbije jaar. Kijk zegt I. en ik kijk op. Ze houdt een druipende schildpad vlak voor mijn gezicht. Je mag hem pakken als je wil, ze doet niets. Ik bedank en zeg dat het beest bang is, kijk maar, het kruipt in zijn schild. Ze draait de elektrische verwarming mijn richting uit, maar ik zeg dat ik het warm genoeg heb. Dan gaat ze weg. Ze verstopt zich en belt haar mama, de cafébazin met de telefoon van een klant. Allo? Il y a de la merde dans le tuyau! Er wordt luid gelachen en iedereen die binnenkomt moet minstens even luid lachen met dit verhaal, dat opnieuw en opnieuw verteld wordt.
Ik hoor erbij maar blijf een buitenstaander. Ik lach nog steeds minder luid dan zij. Just a tourist with a typewriter…, de film van gisteren speelt nog door mijn hoofd. De schrijver wilde de pijn en vreugde voelen van de man in de straat door te midden van hen te gaan leven, maar hij blijft aan de zijlijn staan. Zo zit ik hier nu ook – maar dan met pen en papier en hopelijk een tikkeltje minder pathetisch – om een jaar te verslagen, terwijl zij hun eigen duivels verslaan met pintjes, wijn en de onlangs naar mij vernoemde cocktail Hélène. Toch ben ook ik een deel van het geheel geworden. Al meer dan twee jaar is dit mijn toevluchtsoord. Dan moet mijn verslag ook maar van hieruit vertrekken.
Ik kijk rond en achterin zie ik de parkiet in zijn kooi. De parkiet brengt mij bij T. Op mooie dagen was het zijn taak de parkiet buiten te hangen, aan een tak van het boompje voor de deur. Die taak structureerde zijn dagen, die hij verder doorbracht tussen de auto’s in de Heyvaertstraat en in een gekraakt pand hier niet ver van. Een onbruikbaar oog en een wankel been, dat is wat zijn verblijf in België hem heeft opgeleverd. Op een ochtend had ik met hem afgesproken, hier op het terras, maar hij kwam niet opdagen. Ze zeggen dat hij teruggekeerd is naar Syrië. Zijn Libanese vriend, met wie ik hier vroeger af en toe kwam dammen, zie ik wel nog af en toe. Zijn papieren zijn sinds dit jaar in orde en de noodzaak om naar Brussel te komen om in het onderhoud van vrouw en kind te voorzien, is nu minder groot. Ze zijn van het open asielcentrum naar een sociaal appartement in La Louvière kunnen verhuizen en krijgen een uitkering.
C. komt binnen, zegt dag Lena, en gaat naast mij zitten. Hij is naar de markt in de slachthuizen geweest en heeft er Brusselse käse gekocht. Normaal gezien passeer ik ook elke vrijdag op de markt, maar vandaag zal dat er niet van komen. Over het algemeen zijn de contacten hier niet echt diepgaand. Ze zijn druk bezig met de verkoop van telefoonkaarten en parfum. De meesten van hen kunnen met de opbrengst een kleine studio huren en zonder al te veel geldzorgen leven, zolang ze geen gezin hebben. Tot vorig jaar toch. Want het voorbije jaar zijn de controles strenger en frequenter geworden, en net als in de Heyvaertstraat, zijn het ook hier de zwakste bevolkingsgroepen die de dupe zijn van dergelijke opkuisacties. Voor enkelen van hen heb ik een brief kunnen schrijven in het kader van de regularisatiecampagne. Hun werk – in weer en wind, tegen wil en dank, met als dank de stank van verspilde uren in politiebureau’s – kon beter niet vermeld worden in die brief.
Een van de gasten die ik op de markt heb leren kennen, heeft na een kraanbezetting, verschillende kerkbezettingen en een slopende hongerstaking, toch een oranje kaart gekregen. Hij krijgt nu een uitkering en volgt een opleiding bedrijfsbeheer. Hoewel dit de gedroomde situatie is, gaat het niet zo goed met deze gast. Hij wil niet terug naar de markt. Hij hoeft dat risico nu immers niet meer te nemen om te overleven. Maar nu er geen strijd meer te strijden is, verveelt hij zich, piekert hij, is hij bang om te falen nu hij wel de kans krijgt om mee te doen. Werk vinden op de reguliere arbeidsmarkt blijkt moeilijk zonder diploma, nog moeilijker voor een jonge allochtone man en onmogelijk als je een werkgever moet vinden die het geduld heeft om na aanwerving op je werkvergunning te wachten. Deze gast wil het allemaal perfect doen en daardoor blokkeert hij. Voor de eerste keer sinds ik deze gast ken, vraagt hij mij om hulp. Hij heeft iemand nodig die met hem meegaat, anders lukt het niet.
N. komt binnen, bestelt een cognac en vraagt wat ik wil drinken. Of ik A. nog heb gezien? N. bewaart de kleren van A. sinds de zusterkes verhuisd zijn, dus als A. iets nodig heeft, moet ik het maar komen vragen. A. ken ik sinds mijn eerste dag hier in de wijk. Hij woonde toen nog in een studio twee huizen verder en kwam hier dagelijks over de vloer. Hij dronk toen al, maar hij had een thuis. Hij hielp wat in het café, iedereen kende hem en hij werd in de watten gelegd door de zusterkes, vier huizen verder. Eerst verknalde hij het in het café, daarna verloor hij zijn studio en belandde hij voor het eerst op straat. Hij klopte steeds eisender en woedender aan bij de zusterkes, waardoor zij bang van hem werden. In ziekenhuis Brugmann mag hij niet meer binnen voor een kuur, nadat het vorige zomer is misgelopen daar. Na een paar maanden op straat, krijgt hij toch nog een plaats in het Klein Kasteeltje, waar hij twee maanden later weer buitengezet wordt omdat hij de regels niet respecteert. Hij belandt weer op straat en we beginnen de procedure om een kuur te volgen in een therapeutisch centrum. Om de slaagkans te verhogen beginnen Médecins du Monde en SMES met een intensievere opvolging van zijn traject om de opname voor te bereiden. Op de dag waarop we een eerste afspraak hebben bij een psychologe van Médecins du Monde, ga ik hem zoeken in het Zuidstation. Ik vind hem, stomdronken tegen een paal leunend, huilend, met een touw in zijn hand waaraan een puppy zenuwachtig heen en weer springt. Neem hem maar, want ik ga hem iets doen. Als hij bij mij blijft ga ik erop slaan. Ik vind de hond een zorg voor later – we zijn al te laat – en pak het beest op. Zo komen we binnen bij de psychologe. Hélène, ton chien, zegt A. wanneer het beest iets uit de prullenmand vist. Ik heb het hondje naar mijn mama gebracht en daar bijt het nu al een jaar alles wat op de grond blijft slingeren stuk. Vreemd dat van dieren zoveel meer verdragen wordt dan van mensen. A. misdraagt zich eigenlijk veel minder dan dat hondje, maar hij heeft nog steeds geen onderdak. In de periode waarin we zijn opname aan het voorbereiden zijn, vat het kraakpand waarin A. slaapt vuur en hij springt van de derde verdieping. Verschillende ziekenhuizen en twee Fedasil-hotels later, staat/zit mijn gast weer op straat, in een rolstoel. Er is een beslissing genomen over zijn asielaanvraag bij de Raad van State en die zal negatief zijn. Zijn advocate is nu wel weer in gang geschoten, na veel aandringen. Misschien zijn een lam been en de gevolgen van twee gebroken ruggenwervels voldoende argument voor een medische regularisatie?
Waar brengt dit café mij nog? Bij de straatveger die aan dit tafeltje boos werd op mij omdat ik ‘profiteurs’ help (dat is ondertussen al bijgelegd), bij de drempel die het opwerpt als ze je bij de balie een pro-deo advocaat toewijzen die Kpwakpwondezeka heet (daar hebben we hard mee gelachen, ik heb uiteindelijk naar het advocatenkantoor gebeld en zijn naam gespeld, zijn voornaam bleek simpel ‘Eric’ te zijn), … En zoveel verhalen blijven onverteld. Het punt is dat er geen punt is en ook geen lijn en zeker geen rode. Ik heb jullie even meegenomen op café en hoop dat jullie goed rondgekeken hebben. Ik pak mijn denkbeeldige typmachine in en ga weer de straat op.
Groetjes uit Kuregem
Xxxx Heleen
Wil je meer verhalen lezen over het straathoekwerk? Neem dan zeker een kijkje in onze “Straathoekjes” waarbij we vanuit onze ervaringen en observaties een week uit het straathoekwerk beschrijven.